Inhoud
Tijdelijk (bijvoeglijk naamwoord)
Niet permanent; bestaat alleen voor een periode of perioden van tijd.
Tijdelijk (bijvoeglijk naamwoord)
Bestaat alleen voor een korte tijd of korte tijden; voorbijgaand, kortstondig.
Tijdelijk (zelfstandig naamwoord)
Een portie voor een beperkte tijd; werknemer op korte termijn.
Tijdelijk (bijwoord)
Voor een beperkte periode; niet permanent.
Tijdelijk (bijvoeglijk naamwoord)
Gaat maar een tijdje mee; bestaand of beperkte tijd; niet permanent; omdat de patiënt tijdelijke verlichting heeft gekregen.
Tijdelijk (bijwoord)
Op een tijdelijke manier; voor een tijdje.
Tijdelijk (bijvoeglijk naamwoord)
niet permanent; niet blijvend;
"politiek is een vergankelijke factor van het leven"
"vergankelijke palmhuisjes"
"een temperamentvol arrangement"
"tijdelijke huisvesting"
Tijdelijk (bijvoeglijk naamwoord)
gebrek aan continuïteit of regelmaat;
"een onregelmatige werknemer"
"tijdelijk in dienst"
Tijdelijk (bijwoord)
voor een beperkte tijd; niet permanent;
"hij zal hier tijdelijk werken"
"hij werd tijdelijk uit zijn pensioen gehaald"
"een stroomstoring heeft de stad tijdelijk verduisterd"