Inhoud
-
Spreek
Uitspraak is de manier waarop een woord of een taal wordt gesproken. Dit kan verwijzen naar algemeen overeengekomen reeksen van geluiden die worden gebruikt bij het spreken van een bepaald woord of een bepaalde taal in een specifiek dialect ("juiste uitspraak"), of eenvoudigweg de manier waarop een bepaald persoon een woord of taal spreekt. Een woord kan op verschillende manieren worden uitgesproken door verschillende personen of groepen, afhankelijk van vele factoren, zoals: de duur van de culturele blootstelling van hun jeugd, de locatie van hun huidige verblijfplaats, spraak- of stemstoornissen, hun etnische groep, hun sociale klasse, of hun opleiding.
Spreek uit (werkwoord)
Formeel, officieel of ceremonieel verklaren.
"Ik spreek u hierbij man en vrouw uit."
Spreek uit (werkwoord)
Bevoegd verklaren, of als een formeel oordeel van een expert.
"De dokter heeft ze wettelijk dood verklaard."
Spreek uit (werkwoord)
Om een oordeel te vellen.
"De rechter had vaak eerder uitgesproken, maar nooit voor zo'n menigte."
Spreek uit (werkwoord)
Geluid laten horen (een woord of zin); te articuleren.
Spreek uit (werkwoord)
De componenten van spraak produceren.
"Acteurs moeten perfect of opzettelijk gehandicapt kunnen uitspreken."
Spreek uit (werkwoord)
Om te klinken.
"De IJslandse dubbele m | is | l in m | is | Eyjafjallajökull wordt uitgesproken als tl."
Spreek uit (werkwoord)
Voorlezen.
Enunciate (werkwoord)
Om een definitieve of systematische verklaring af te leggen van.
Enunciate (werkwoord)
Aankondigen, verkondigen.
Enunciate (werkwoord)
Om te articuleren, spreek uit.
"U moet alle lettergrepen uitspreken."
Enunciate (werkwoord)
Om geluiden duidelijk te maken.
"Zeggen wanneer u spreekt."
Enunciate (werkwoord)
zeg of spreek duidelijk uit
"ze verkondigde elk woord langzaam"
Enunciate (werkwoord)
(een voorstel, theorie, etc.) in duidelijke of duidelijke bewoordingen uitdrukken
"een geschreven document waarin dit beleid wordt uiteengezet"
Spreek
Om gearticuleerd uit te spreken; uitspreken of duidelijk; uit te drukken, als woorden of lettergrepen; om met het juiste geluid en accent te spreken, omdat volwassenen zelden een vreemde taal correct leren uitspreken.
Spreek
Officieel of plechtig uit te spreken; af te leveren, als een decreet of straf; zoals, om doodvonnis uit te spreken.
Spreek
Retorisch spreken of spreken; afleveren; opzeggen; als om een oratie uit te spreken.
Spreek
Verklaren of bevestigen; aangezien hij het boek als smaad verklaarde; hij verklaarde de handeling als een fraude.
Spreek uit (werkwoord)
Een uitspraak geven; articuleren; zoals, foutloos uit te spreken.
Spreek uit (werkwoord)
Aangifte doen; uiten van mening; om met vertrouwen te spreken.
Spreek uit (zelfstandig naamwoord)
uitspraak; verklaring; uitspraak.
Som
Een formele verklaring afleggen van; aankondigen; verkondigen; te verklaren als een waarheid.
Som
Om duidelijk hoorbaar te maken; gearticuleerd uiten; uitspreken; zoals, om een woord duidelijk uit te spreken.
Enunciate (werkwoord)
Om woorden of lettergrepen verwoorden.
Spreek uit (werkwoord)
op een bepaalde manier spreken, uitspreken of uiten;
"Ze spreekt Franse woorden op een grappige manier uit"
"Ik kan geen` zip-draad 'zeggen
"Kan het kind dit ingewikkelde woord horen?"
Spreek uit (werkwoord)
uitspraak doen over;
"Ze bestempelden hem als ongeschikt om hier te werken"
Enunciate (werkwoord)
op een bepaalde manier spreken, uitspreken of uiten;
"Ze spreekt Franse woorden op een grappige manier uit"
"Ik kan geen` zip-draad 'zeggen
"Kan het kind dit ingewikkelde woord horen?"
Enunciate (werkwoord)
duidelijk uitdrukken of duidelijk aangeven