Inhoud
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Ten opzichte van een periode of perioden.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Herhaalde cycli.
"cyclisch"
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Komt regelmatig voor.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Periodieke.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Betreffende de revolutie van een hemellichaam in zijn baan.
"Niet-periodieke"
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Waar voor elke terugkeer ernaar moet gebeuren in veelvouden van tijdstappen, voor sommigen .
"Aperiodisch"
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Een structuur hebben die wordt gekenmerkt door periodieke zinnen.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Betreffende de hoogste oxidatietoestand van jodium; Van of afgeleid van een periodiek zuur.
Periodiek (bijwoord)
Op een regelmatige periodieke manier
Periodiek (bijwoord)
met tussenpozen of herhaaldelijk
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
verschijnen of optreden met tussenpozen
"de periodieke bezoeken die ze aan haar vader bracht"
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
met betrekking tot het periodiek systeem der elementen.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
met betrekking tot een retorische periode.
Periodiek (bijwoord)
van tijd tot tijd; af en toe
"Ik zal je voortgang regelmatig controleren"
"de studenten ontvingen slechts periodiek hulp van een vriend"
Periodiek (bijwoord)
met regelmatig voorkomende intervallen
"de lampen werden periodiek met tussenpozen van 30 minuten in- en uitgeschakeld"
"de nieuwsbrief wordt periodiek verstuurd om leden te updaten"
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Met betrekking tot, afgeleid van of aangeduid met, het hoogste zuurstofzuur (HIO) van jodium.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Van of behorend tot een periode of perioden, of tot verdeling door perioden.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Uitgevoerd in een periode of regelmatige revolutie; voortgaand in een reeks opeenvolgende circuits; zoals de periodieke beweging van de planeten rond de zon.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Gebeurt door revolutie op een bepaald tijdstip; regelmatig terugkeren na een bepaalde periode; handelen, gebeuren of verschijnen met vaste intervallen; terugkerende; als, periodieke epidemieën.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
Van of behorend tot een periode; die een volledige zin vormt.
Periodiek (bijwoord)
Op een periodieke manier.
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
gebeurt of terugkeert op regelmatige tijdstippen
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
regelmatig terugkerend
Periodiek (bijvoeglijk naamwoord)
van tijd tot tijd terugkerend of terugkerend;
"periodieke gevoelens van angst"
Periodiek (bijwoord)
op een sporadische manier;
"hij werkt slechts sporadisch"