Inhoud
Beroemd (bijvoeglijk naamwoord)
Bekend.
Beroemd (bijvoeglijk naamwoord)
In de publieke opinie.
"Sommige mensen zijn alleen beroemd in hun stad."
Beroemd (werkwoord)
Beroemd maken; bekendheid te geven.
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
Een slechte reputatie hebben, berucht; notoir slecht, onaangenaam of slecht; algemeen bekend, vooral voor iets slechts.
"Hij was een beruchte verrader."
"Hij was een beruchte perjurer."
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
Schande veroorzaken; schandalig.
"Deze beruchte daad tast alle betrokkenen aan."
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
Onderworpen aan een gerechtelijke straf die de beruchte persoon bepaalde rechten beroofde; dit omvatte een verbod om een openbaar ambt te bekleden, de franchise uit te oefenen, een publiek pensioen te ontvangen, in een jury te zitten of een getuigenis af te leggen voor een rechtbank.
Beroemd (bijvoeglijk naamwoord)
Gevierd in roem of openbaar verslag; bekend; mach had het over; onderscheiden in verhaal; - gebruikt in goede of slechte zin, voornamelijk de eerste; vaak gevolgd door voor; als, beroemd om eruditie, voor welsprekendheid, voor militaire vaardigheden; een beroemde piraat.
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
Van zeer slecht rapport; een slechte reputatie hebben; verafschuwd; schuldig aan iets dat blootstelt aan schande; baseren; notoir gemeen; verfoeilijke; als een beruchte verrader; een beruchte perjurer.
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
Veroorzaken of produceren van schande; verafschuwing verdienen; schandalig tot in de laatste graad; als een beruchte daad; beruchte ondeugden; beruchte corruptie.
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
Gemerkt met schande door veroordeling van een misdrijf; omdat, volgens common law, een berucht persoon geen getuige kan zijn.
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
Het hebben van een slechte naam als de plaats waar een afschuwelijke misdaad is gepleegd, of als geassocieerd met iets verfoeilijks; vandaar pech; gevaarlijk; gevaarlijk.
Beroemd (bijvoeglijk naamwoord)
algemeen bekend en gewaardeerd;
"een beroemde acteur"
"een gevierde muzikant"
"een beroemde wetenschapper"
"een illustere rechter"
"een opmerkelijke historicus"
"een gerenommeerde schilder"
Berucht (bijvoeglijk naamwoord)
een buitengewoon slechte reputatie hebben;
"een beruchte gangster"
"het haasbiefstuk was berucht om ondeugd"