Inhoud
-
immuun
In de biologie is immuniteit de uitgebalanceerde toestand van meercellige organismen met voldoende biologische afweer om infecties, ziekten of andere ongewenste biologische invasie te bestrijden, terwijl ze voldoende tolerantie hebben om allergie en auto-immuunziekten te voorkomen.
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Vrijgesteld; niet onderworpen aan.
"Als diplomaat ben je immuun voor vervolging."
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Beschermd door inenting of door aangeboren weerstand tegen ziekteverwekkers.
"Ik ben immuun voor waterpokken."
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Niet kwetsbaar.
"Helaas, hij was immuun voor mijn charmes."
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Van of behorend tot het immuunsysteem.
"We onderzochten de immuunrespons van de patiënt."
Immune (zelfstandig naamwoord)
Een persoon die niet vatbaar is voor infectie door een bepaalde ziekte
Immune (werkwoord)
Om immuun te maken.
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
resistent tegen een bepaalde infectie of toxine vanwege de aanwezigheid van specifieke antilichamen of gesensibiliseerde witte bloedcellen
"ze waren van nature immuun voor hepatitis B"
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
met betrekking tot immuunweerstand.
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
beschermd of vrijgesteld, vooral van een verplichting of de gevolgen van iets
"ze zijn immuun voor gerechtelijke stappen"
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
niet beïnvloed of beïnvloed door iets
"niemand is immuun voor zijn immense charme"
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Vrijgesteld; beveiligd.
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Beschermd tegen ziekten door de werking van het immuunsysteem, vooral door te zijn ingeënt tegen of eerder te zijn blootgesteld aan een ziekte.
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Van of behorend tot het immuunsysteem of de componenten van het immuunsysteem.
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
Niet reagerend; als immuun voor suggestie.
Immune (zelfstandig naamwoord)
Iemand die immuun is; in het bijzonder een persoon die immuun is voor een ziekte vanwege eerdere affectie met de ziekte of inenting.
Immune (zelfstandig naamwoord)
een persoon die immuun is voor een bepaalde infectie
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
met betrekking tot de voorwaarde van immuniteit;
"het immuunsysteem"
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
beveiligen tegen;
"immuun voor belasting zolang hij in Bermuda woonde"
"immuun voor strafrechtelijke vervolging"
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
met betrekking tot of het verlenen van immuniteit (tegen ziekte of infectie)
Immune (bijvoeglijk naamwoord)
(meestal gevolgd door `tot) niet beïnvloed door een bepaalde invloed;
"immuun voor overtuigingskracht"