Inhoud
Descendent (bijvoeglijk naamwoord)
aflopend; neerstorten
"De lift heeft zijn afstammingsbaan hervat."
Descendent (bijvoeglijk naamwoord)
aflopend van (een voorouder)
"Macht in het koninkrijk wordt op een afstammende manier overgedragen."
Descendent (zelfstandig naamwoord)
spelfout van afstammeling
Descendant (bijvoeglijk naamwoord)
afstammend van een biologische voorouder.
Descendant (bijvoeglijk naamwoord)
voortkomend uit een figuurlijke voorouder of bron.
Descendant (zelfstandig naamwoord)
Iemand die het nageslacht is van een bepaalde persoon, op elke afstand van tijd of door een aantal generaties.
"De patriarch overleefde veel nakomelingen: vijf kinderen, een dozijn kleinkinderen, zelfs een achterkleinkind."
Descendant (zelfstandig naamwoord)
Een ding dat rechtstreeks afkomstig is van een bepaalde voorloper of bron.
"Dit beroemde middeleeuwse manuscript heeft veel nakomelingen."
Descendant (zelfstandig naamwoord)
Een later evolutionair type.
"Honden evolueerden als afstammelingen van vroege wolven."
Descendant (zelfstandig naamwoord)
Een taal die afstamt van een andere.
"Engels en Schots zijn de afstammelingen van het oude Engels."
Descendant (zelfstandig naamwoord)
Een woord of vorm in één taal die afstamt van een tegenhanger in een vooroudertaal.
Descendent (bijvoeglijk naamwoord)
afstammend van een voorouder
"er zijn 60 afstammelingen"
"afstammelingen"
Descendent (bijvoeglijk naamwoord)
Aflopend; vallen; voortkomend uit een voorouder of bron.
Descendant (bijvoeglijk naamwoord)
Afstammeling.
Descendant (zelfstandig naamwoord)
Iemand die als nakomelingen neerdaalt, echter op afstand; - correlatief met voorouder of ascendant.
Descendent (zelfstandig naamwoord)
een persoon die wordt beschouwd als afstammeling van een voorouder of ras
Descendent (bijvoeglijk naamwoord)
naar beneden of naar beneden gaan
Descendant (zelfstandig naamwoord)
een persoon die wordt beschouwd als afstammeling van een voorouder of ras
Descendant (bijvoeglijk naamwoord)
naar beneden of naar beneden gaan